Klooien met de gaslamp, ’s nachts op muggenjacht en natuurlijk: het wollen vliegengordijn in je mond. Op de camping is het leven anders. De praatjes met de buren zijn om in te lijsten (“Warm hè?”) en het moment waarop jij al geïnstalleerd bent, maar de nieuwe campinggasten nog niet, dat wil je eigenlijk elke dag.

Omdat we allemaal wel een beetje zon in ons leven kunnen gebruiken: campingleven in vier scènes*.
*Waarschuwing. Bevat veel herinneringen aan de jaren ’90.

  1. De voorbereidende fase

Ontspannen op vakantie? Niet in mijn boekje. Ik denk dat ik dit heb geërfd. Mijn moeder is de liefste, een kei in organiseren, maar ook een beetje een stresskip. Toen we ooit al bijna in Lyon reden, riep ze, terwijl ze haar adem inhield en met paniek in de ogen een blik op de achterbank wierp:

“JE BADPAK. We zijn je BADPAK vergeten!”

Ik huilen. Mijn vader zuchten. Mijn moeder in de knoop met de Michelingids. Niéts aan de hand natuurlijk, want bij de Hypermarché of de E.Leclerc hebben ze alles.

  1. Ik vertrek

Ik heb een fase gehad waarin ik bang was dat mijn ouders me zouden vergeten mee te nemen. Uit protest ging ik op de trap zitten wachten. Of legde ik een haarborstel op mijn hoofdkussen zodat ik niet in slaap zou vallen.

Dat hoeft allemaal niet meer, maar ik heb er nu zo veel zin in dat ik nu alsnog niet slaap: de on-the-road muzieklijst, de kleffe broodjes en die zere bilbotjes van het lange zitten. En dat onbetaalbare gevoel als die wekker gaat op een ongebruikelijk tijdstip, waarop je vol verwachting en avontuur ineens koffie gaat zetten midden in de nacht. Lekker schijten van de spanning. Heerlijk.

  1. Onderweg

 Mijn moeder – daar is ze weer – was chef route. En dat hebben we geweten. Als het erop aankwam, was er altijd stress. Veel stress.

“We moeten er zo af.”
“Wat is ‘zo’?” (terechte vraag van mijn vader)
“Ja, dat staat hier niet.”
“Hè verdorie, wat moet ik hier nou mee?”
“Ik blik gewoon alvast vooruit, dat is toch handig?”
“Moeten we er hier af?”
“Volgens mij de volgende.”
“Volgens mij of weet je het zeker?”
[…]
“O, ja. We hadden er daar wel af gemoeten, geloof ik.”

Veel gebries. Driftig gewrijf over een kalend hoofd. De temperatuur liep op. “HOE MOET IK HIER NU KEREN?” Mijn zus sliep gewoon verder, met open mond tegen het autoraam. Mijn broer suste de boel. En ik keek naar de draaiende tandwielen van mijn cassettebandje. Geweldige tijden.

  1. Aankomst

Honger. Ik heb altijd honger als ik aankom op een camping. Dat je daarvoor urenlang dubbelgevouwen in een auto hebt gezeten lijkt voor het darmkanaal niet uit te maken. Gearriveerd en wel, tikkie trots dat je maar een keer of 4 verkeerd gereden bent, en dan komt het mooiste van de trip: je mag de tent nog opzetten. Of de caravan naar het juiste vak dirigeren – en als je geen ‘mover’ hebt, dan is dat best een opgave.

Een greep uit de meest gehoorde zinnen:

“Is het hier vlak?”
“Ik vind dit wel vlak.”

“Hoe draait de zon?”

“Heb jij de rotsharingen gezien?”

“Ik ga naar het campingrestaurant, even kijken wat ze hebben.”
“Tuurlijk, laat mij hier maar alleen met dat zeil kloten.”
“Ja, ik heb honger. Ik ben hangry.”

Alle kinderen: “Ik ga zwemmen, doei!”

Vervolg

To be continued. Kamperen fascineert mij al jaren. Als jij zelf een onderwerp wil aandragen, of vindt dat ik iets heel belangrijks mag beschrijven, laat het me dan even weten via carly@bureaucarbon.nl